Confucianisme II
De leer van Confucius is er een van praktische aard, gericht op het opvoeden van de mensen om alzo geheel het volk te verheffen tot een hoog zedelijk niveau. Deze leer gaat ervan uit dat het gedrag van vorsten en gezagdragers maatgevend moet zijn voor de massa. “Wie heerst door de deugd van zijn karakter is als de poolster. Die staat op zijn plaats en alle sterren draaien om hem heen”. Confucius gaf zijn leerstellingen zonder zich te beroepen op een God die de geboden had uitgevaardigd. Zijn ethiek hangt samen met de natuurlijke krachten die spelen tussen hemel en aarde. Confucius voerde geen fanatieke strijd tegen de ongelovigen: “Valse leren aanvallen, schaadt slechts”. Confucius wees ook elke metafysische speculatie over de transcendentale dingen af: hij ging niet in op begrippen als de dood, geesten van de overledenen, het wezen van de goden … Een onveranderlijke wet heerst in de natuur en de zeden. Deze wet regelt het verloop van de hele wereldgeschiedenis in overeenstemming met de kosmische harmonie.
Het inzicht dat de religieus-filosofische basis van het zuivere confucianisme te eng was voor een allesomvattende verklaring van de kosmos bracht latere confuciaanse filosofen ertoe systemen te ontwikkelen die hieraan tegemoet kwamen via het opnemen van taoïstische en boeddhistische ideeën.
Confucius en zijn leerlingen hebben aardig wat teksten nagelaten. “Het Boek der Veranderingen” (I Ching), dat waarschijnlijk terug te voeren is tot de mythische oudheid, werd door Confucius uitgegeven en van commentaren voorzien. Niet alleen de filosofie, maar ook de natuurkunde en de staatkunde van China hebben steeds weer uit deze bron van wijsheid geput.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten