vrijdag 30 september 2011

Jodendom I
Het Midden-Oosten is de bakermat van de religies van de historische godsopenbaring. De joodse godsdienst is de oudste van deze westerse godsdiensten. Het is tevens ook de kleinste met ongeveer veertien miljoen volgelingen op zo’n zes miljard mensen die er op aarde rondlopen. De meeste joden wonen in Israël en in de USA. Abraham kan de vader van het Joodse volk en stichter van de Joodse natie genoemd worden, Mozes is volgens de bijbel de stichter van de Joodse godsdienst. Het jodendom heeft zeker invloeden ondergaan van andere door naburige volkeren beleden godsdiensten. Ook van Zarathoestra, de stichter van een Oudperzische godsdienst, heeft de joodse godsdienst bepaalde voorstellingen overgenomen.
Abraham leefde ergens tussen tweeduizend en vijftienhonderd jaar voor Christus. Jahwe (God) riep Abraham en vroeg hem zijn huis te verlaten en naar “het beloofde land” te trekken. Zo leidde Abraham de Joden, ook wel Israëlieten of Hebreeën genoemd, vanuit het oude Mesopotamië (het land van de Tigris en de Eufraat, het huidige Irak) naar “het beloofde land” Kanaän (het huidige Israël, tussen Syrië en Egypte). Toen Abraham negenennegentig (99) jaar oud was, sloot God een verbond met hem: Abraham zou God als de ene en enige ware God dienen en loven en God zou hem de stamvader van een groot geslacht maken. Toen hij honderd jaar was en zijn vrouw Sara negentig, kreeg Abraham een zoon: Isaak. God stelde Abraham op de proef en vroeg hem zijn zoon Isaak te offeren. Abraham gehoorzaamde, maar werd door een engel tegengehouden. Abraham stierf toen hij honderdvijfenzeventig (175) jaar oud was. Abraham hield zijn volk het monotheïsme voor.
Na een tamelijk lang verblijf in Kanaän trokken de Hebreeën naar het vruchtbaardere Egypte en vestigden zich op de oostelijke Nijldelta. Toen zij een bedreiging gingen vormen voor het volk van de Farao, werden zij door deze onderdrukt en tot slavernij gedwongen.

donderdag 29 september 2011

Taoïsme VII
De oudheid is voor Lao-tse, evenals voor Confucius, het algemeen geldend voorbeeld voor elke staatkundige en maatschappelijke ordening. Politieke en sociale fouten van het heden vinden hun oorzaak in het feit dat de mensen zich van de onschuld van een kinderlijke eenvoud en een natuurlijke moraal verwijderen. Hoe meer wetten en bevelen er zijn, des te meer dieven en rovers zijn er. Dat de mensen honger lijden, komt doordat hun superieuren te veel belastingen verteren. Uit liefde voor zijn volk handelt de goede vorst alleen maar door zijn voorbeeld, hij regeert niet door gewelddadig op te treden. “Het Boek van de Weg en zijn Werking” over de juiste houding van gezagdragers.

Hoofdstuk 13: “Aan hem die de wereld liefheeft zoals hij zijn eigen lichaam mint, kan de wereld toevertrouwd worden.”

Hoofdstuk 30: “Wie een heerser bijstaat met Tao, dwingt de wereld niet met wapenen. Hij wil enkel hulp brengen en waagt het niet zijn macht aan anderen op te leggen.”

Hoofdstuk 75: “Het volk verhongert. Omdat de ambtenaren zware belastingen heffen, daarom verhongert het. Het volk valt moeilijk te regeren. Omdat de ambtenaren zich met hun zaken bemoeien, valt het moeilijk te regeren.”

De door Lao-tse in de “Tao Te Ching” opgetekende leerstellingen zijn door een reeks taoïstische filosofen verder uitgewerkt. Het Tao staat hierin steeds centraal als het ene en alomtegenwoordige. “Wie het wezen van Tao heeft begrepen, is verheven boven de grenzen van ruimte en tijd.”

dinsdag 27 september 2011

Taoïsme VI
“Het Boek van de Weg en zijn Werking” over nederigheid en bescheidenheid.

Hoofdstuk 7: “Zo houdt ook de wijze zich op de achtergrond en staat vooraan; hij vergeet zichzelf en blijft behouden. Wordt niet, omdat hij geen eigenbelang kent, zijn eigen belang verzorgd?”

Hoofdstuk 9: “Als je rijk zijnde aanzien geniet en daarop trots bent, zal het ongeluk je op de voet volgen.”

Hoofdstuk 22: “Wees nederig en je zult volkomen blijven. Wees gebogen en je zult recht blijven. Wees leeg en je zult vol blijven. Wie weinig heeft, zal ontvangen. Wie veel heeft, zal in moeilijkheden komen. Daarom houdt de wijze zich aan het ene en wordt de maatstaf van de wereld. Hij schuift zichzelf niet naar voren, daarom blinkt hij uit. Hij beveelt zichzelf niet aan, daarom valt hij op. Hij looft zichzelf niet, daarom heeft hij verdienste. Hij verheerlijkt zichzelf niet, daarom munt hij uit. En omdat hij met niemand wedijvert, kan niemand in de wereld zich met hem meten.”

Hoofdstuk 81: “Wie weet, spreekt niet; wie spreekt, weet niet. Wie waarachtig is, is niet praalziek; wie praalziek is, is niet waarachtig. Wie deugdzaam is, twist niet; wie twist, is niet deugdzaam. Wie geleerd is, is niet wijs; wie wijs is, is niet geleerd. Daarom spreidt de wijze zijn verdiensten niet ten toon.”

zondag 25 september 2011

Taoïsme V
Het handelen van de wijze is een “niet-handelen” (wu-wei). Hij laat alle dingen op hun natuurlijk beloop. Hij laat zich meedrijven met de stroom. Hij gaat niet in tegen de natuur of zijn eigen geaardheid. “Het Boek van de Weg en zijn Werking” over het niet-handelen.

Hoofdstuk 2: “Daarom volbrengt de wijze zijn taak zonder te handelen, en brengt hij zijn leer zonder woorden.”

Hoofdstuk 37: “Tao is altijd niet-handelen, en toch is er niets wat het niet doet. Als vorsten en koningen zich daaraan houden, zouden alle dingen zich vanzelf ontwikkelen.”

Hoofdstuk 48: “Wie kennis vergaren najaagt, zal iedere dag toenemen; wie Tao najaagt zal iedere dag afnemen. Hij zal afnemen en blijven afnemen totdat hij tot niet-handelen komt; door niet-handelen kan alles gedaan worden.”

Hoofdstuk 57: “Daarom zegt de wijze regeerder: naarmate ik mij beperk tot niet-handelen, zullen de mensen zich uit zichzelf ontwikkelen. Naarmate ik de vrede bemin, zal het volk uit zichzelf rechtvaardig worden. Naarmate ik geen drukte maak, zullen de mensen vanzelf rijk worden. Naarmate ik geen begeerten koester, zullen de mensen vanzelf eenvoudig worden.”

Hoofdstuk 63: “Betracht het niet-handelen, begin geen onderneming, proef het smakeloze. De wijze begeert het begeerteloze en hecht geen waarde aan wat moeilijk te krijgen is. Zo laat hij alle dingen hun natuurlijke loop gaan en waagt zich niet aan handelen. De boom die door mensenarmen niet omspannen kan worden, verrees uit een tere scheut. Een reis van vele honderden kilometers begint op het punt onder iemands voet. Daarom streeft de wijze nooit naar grote dingen en kan aldus het grote tot stand brengen. Wie gemakkelijk beloften geeft, houdt zelden zijn woord. Wie vele dingen gemakkelijk vindt, zal vele moeilijkheden ontmoeten. Daarom vindt de wijze de dingen moeilijk en ontmoet dus nooit moeilijkheden.”

Hoofdstuk 73: “Het Tao van de hemel strijdt niet, maar behaalt zeker de overwinning. Het spreekt niet, maar antwoordt zeker. Het roept niet, maar toch komen alle dingen uit eigen beweging. Het blijft zwijgen, toch maakt het zeker plannen.”

vrijdag 23 september 2011

Taoïsme IV

Tao Te Ching, hoofdstuk 46:
Als het Tao in de wereld heerst, worden alle paarden ingespannen om de karren met mest naar de akkers te trekken.
Als het Tao niet in de wereld heerst, worden strijdpaarden op de weiden buiten de steden gefokt.
Er bestaat geen groter misdaad dan na te jagen wat de mensen begeren;
er bestaat geen groter ellende dan geen tevredenheid te kennen;
er bestaat geen groter ramp dan zich over te geven aan hebzucht.
Daarom zal hij, die tevreden is wanneer hij weet dat hij voldoende heeft, altijd tevreden zijn.

Confucius ziet de opgave van de mens in een op het heden gerichte activiteit die overeenkomt met de door grote heersers van het verleden vastgelegde normen en riten. Voor Lao-tse ligt het hoogste doel waarnaar de wijze moet streven in een meditatief zich verzinken in het eeuwige, de rustige begeerteloosheid en een terughoudendheid tegenover wereldse zaken. Hij is bescheiden en vredelievend en ook vijandschap beantwoordt hij met goedheid.

“Het Boek van de Weg en zijn Werking” over de houding ten opzichte van materiële dingen.

Hoofdstuk 3: “Geen waarde hechten aan zeldzame voorwerpen, beschermt ze tegen diefstal.”

Hoofdstuk 19: “Doe het kunstmatige weg en laat de winsten schieten en er zullen geen rovers en dieven meer zijn.”

Hoofdstuk 44: “Vergaarde rijkdommen hebben grote plunderingen tot gevolg. Daarom zal hij die tevredenheid kent nooit vernederd worden.”

Hoofdstuk 49: “Tegenover de goeden handel ik met goedheid; tegenover de kwaden handel ik ook met goedheid; zo wordt goedheid verkregen.”

Hoofdstuk 52: “De kleinheid der dingen zien, wordt inzicht genoemd. Je houden aan het zwakke, wordt kracht genoemd.

Hoofdstuk 67: “Ik heb drie schatten die ik wil behouden en veilig opberg: de eerste wordt liefde genoemd; de tweede matigheid; de derde niet pogen de wereld voor te gaan. Liefhebbend kan men dapper zijn. Matig zijnde kan men overvloedig geven. Door de wereld niet voor te gaan, kan men de hoogste van alle ambtenaren zijn.”

Hoofdstuk 77: “Daarom vergaart de wijze niet. Hoe meer hij anderen helpt, hoe meer hij zichzelf goed doet; hoe meer hij anderen geeft, hoe meer hij zelf ontvangt.”

donderdag 22 september 2011

Taoïsme III
Tao is de eeuwige oerbron van al het Zijn, een substantiële kracht die aan alles ten grondslag ligt. Tegelijk is het de wet die in de wereld werkt, zonder te spreken of te handelen, en het richtsnoer voor het doen van het goede. Het is tevens het Al-Ene Eeuwige, het hoogste beginsel van de natuurlijke en zedelijke wereld. Vóór het ontstaan van de wereld is er een toestand van Niet-Zijn (wu chi). Hieruit komt het Zijn, hetgeen een toestand van Al-Eenheid is waarin alle verschillende dingen nog niet uit elkaar zijn gegaan. Deze eenheid verwekt het tweevoud van yang en yin. Uit dit dualisme van de oerkrachten ontstaat de wisselwerking, de levensadem (ch’i) die de harmonie tussen de beide krachten bewerkt. Deze drievoudigheid verwekt de tienduizend schepselen, alle dingen. Op die manier is het Tao de oorsprong van alle schepselen.

Hoofdstuk 25: “Daarom is Tao groot; de hemel is groot; de aarde is groot; en ook de mens is groot. Er zijn in het heelal vier dingen groot en een daarvan is de mens. De mens volgt de wetten van de aarde; de aarde volgt de wetten van de hemel; de hemel volgt de wetten van Tao; Tao volgt de wetten van zijn eigen innerlijke natuur.”

Wanneer het Tao een veelheid wordt, komen alle tegenstellingen in de wereld aan het licht die er voordien niet waren. Goed en kwaad, gezond en ziek, liefde en haat, schoon en lelijk, lang en kort, zwaar en licht, voordien en nadien … bepalen elkaar. Dit betekent dat de menselijke deugden pas mogelijk worden wanneer hun tegengestelden verschijnen en omgekeerd. Wanneer wijsheid en schranderheid optreden, zijn er grote huichelaars. Wanneer een natie in verwarring en wanorde is, kennen we trouwe onderdanen. Het gevaar bestaat dat door het groeien van de relatieve tegenstellingen er een loskoppeling van de oorspronkelijke natuurlijke eenheid ontstaat. Doordat de mens zelfzuchtige doeleinden nastreeft in plaats van zich harmonisch aan de wereldwet aan te passen, verwijdert hij zich van de eeuwige ordening en stort hij zich in zijn ongeluk.

zondag 11 september 2011

Taoïsme II
In hoofdstuk 42 zet Lao-tse zijn kosmologie uiteen.



donderdag 8 september 2011

Taoïsme I
Lao-tse, de Oude meester, is één der meest geheimzinnige figuren uit de Chinese religieuze wereld. Volgens de traditie was hij een oudere tijdgenoot én de grote tegenspeler van Confucius; volgens sommige onderzoekers is hij een louter mythische figuur die uitgevonden werd om aanzien te verlenen aan het uit de werken van de taoïstische filosofen samengestelde boek “Het Boek van de Weg en zijn Werking” (Tao Te Ching). Een legende vertelt dat de moeder van Lao-tse reeds eenentachtig (81) jaar oud was toen zij door een zonnestraal zwanger werd gemaakt. Lao-tse zou dan uit haar heupen zijn geboren. Hij was gedurende een tijd rijksarchivaris. Op zijn oude dag gaf Lao-tse de mensheid op als een verloren zaak. Hij pakte zijn rugzak en begaf zich, rijdend op een waterbuffel, op weg naar de wildernis waar de dingen gezond waren. Op de top van de laatste bergpas, de laatste buitenpost van de beschaving, haalde de wacht Lao-tse over om zijn filosofie op papier te zetten. Het resultaat was het beroemde boek “Het Boek van de Weg en zijn Werking” (Tao Te Ching).
Dit boek (Ching) bevat vijfduizend Chinese karakters, ondergebracht in 81 korte hoofdstukken met wijsgerige tekst. De hoofdstukken 1 tot en met 40 vormen het eerste deel dat handelt over de “Weg” (Tao). De hoofdstukken 41 tot en met 81 vormen het tweede deel dat de “Werking” (Te) behandelt. Er zit geen logische structuur in de opeenvolgende hoofdstukken en de onderwerpen die de individuele mensen aanbelangen, worden willekeurig afgewisseld met deze die voor de regeerders en staatslieden van toepassing zijn. De teksten zijn doorgaans erg poëtisch, symbolisch mysterieus en soms ondoorgrondelijk te noemen. De vertaling uit het Chinees zal hier zeker niet vreemd aan zijn. Tao staat centraal in de Tao Te Ching. In meerdere hoofdstukken wordt Tao omschreven als ondefinieerbaar, onbegrijpelijk en naamloos.

donderdag 1 september 2011

Confucianisme II
De leer van Confucius is er een van praktische aard, gericht op het opvoeden van de mensen om alzo geheel het volk te verheffen tot een hoog zedelijk niveau. Deze leer gaat ervan uit dat het gedrag van vorsten en gezagdragers maatgevend moet zijn voor de massa. “Wie heerst door de deugd van zijn karakter is als de poolster. Die staat op zijn plaats en alle sterren draaien om hem heen”. Confucius gaf zijn leerstellingen zonder zich te beroepen op een God die de geboden had uitgevaardigd. Zijn ethiek hangt samen met de natuurlijke krachten die spelen tussen hemel en aarde. Confucius voerde geen fanatieke strijd tegen de ongelovigen: “Valse leren aanvallen, schaadt slechts”. Confucius wees ook elke metafysische speculatie over de transcendentale dingen af: hij ging niet in op begrippen als de dood, geesten van de overledenen, het wezen van de goden … Een onveranderlijke wet heerst in de natuur en de zeden. Deze wet regelt het verloop van de hele wereldgeschiedenis in overeenstemming met de kosmische harmonie.
Het inzicht dat de religieus-filosofische basis van het zuivere confucianisme te eng was voor een allesomvattende verklaring van de kosmos bracht latere confuciaanse filosofen ertoe systemen te ontwikkelen die hieraan tegemoet kwamen via het opnemen van taoïstische en boeddhistische ideeën.
Confucius en zijn leerlingen hebben aardig wat teksten nagelaten. “Het Boek der Veranderingen” (I Ching), dat waarschijnlijk terug te voeren is tot de mythische oudheid, werd door Confucius uitgegeven en van commentaren voorzien. Niet alleen de filosofie, maar ook de natuurkunde en de staatkunde van China hebben steeds weer uit deze bron van wijsheid geput.