donderdag 3 maart 2011

Manipuleren I
Een baby is van nature assertief (overlevingsreflex). Wanneer er iets is dat hem niet bevalt (honger, niet verschoond, te koud ...), laat hij zijn stem horen en hij laat niet af totdat hij voldoening heeft gekregen. Hij begint zijn wereldje te onderzoeken. Hij kruipt overal op, in of onder, steekt al wat mogelijk is in zijn mondje, zit overal aan, trekt alle schuiven en deurtjes open, haalt alles overhoop, verkent de grote wereld. Dit is mooi om te zien, maar vraagt een voortdurende oplettendheid van de ouders. Deze willen ook nog wat anders kunnen doen en beperken derhalve de assertieve activiteiten van het kleine kind met het kinderbed, het park, de kinderstoel ... De baby wordt een peuter en daarna een kleuter. Hij begint te praten en te begrijpen wat zijn ouders en later zijn opvoeders tegen hem zeggen. De kleine mens breidt zijn aangeboren assertiviteit uit tot de verbale sfeer. Een tijdlang zal “nee” zijn meest geliefkoosd woordje zijn. Om hem in deze fase van zijn opvoeding onder controle te houden, kan de fysieke beperking van het eerste jaar gaandeweg niet meer toegepast worden. De controle over zijn assertief gedrag wordt daarom psychologisch. Zijn ouders en opvoeders pakken nu uit met een techniek die zeer efficiënt werkt: manipulatie. De kleuter wordt erin getraind zich angstig, onwetend en schuldig te voelen en hij zal er heel wat voor doen om deze zeer onaangename gevoelens te vermijden.


De ouders en opvoeders van de kleuter maken van deze techniek gebruik om twee redenen: zij hebben het van hun ouders en opvoeders geleerd en ten tweede wordt het assertieve gedrag van de kleuter gemakkelijk verkeerdelijk aanzien als de aangeboren agressieve vechtlust van iemand die gefrustreerd is. Het speculeren op de negatieve emoties is een heel efficiënte manier om het natuurlijke, hinderlijke en vaak explosieve gedrag van het kind te beheersen.
Hoe verloopt die emotionele training? Wanneer een kind het speelgoed opruimt, krijgt het zoiets te horen als: “Dat heb je goed gedaan, je bent een brave jongen”. Komt het na een namiddag spelen in de tuin binnen met zijn kleren besmeurd en vol slijk, wordt het: “Stoute jongen, kijk eens wat je nu hebt gedaan. Je bent smerig. En mama kan weer wassen!” Het kind leert gaandeweg wat “braaf” en “stout”, wat “goed” en “slecht” is. En wanneer papa of mama de woorden “stout”, “slecht”, “vreselijk”, “viezerik”, “eigenzinnig”, “onhandelbaar” ... gebruikt, valt uit zijn/haar stem en zijn/haar humeur op te maken dat er iets akeligs met het kind zou kunnen gebeuren. “Als je je bordje niet mooi uiteet, houdt mama niet meer van je!” Dit moet voor het kind vreselijk klinken (aankweken van angst). Zinnen als: “Zie wat je nu hebt gedaan!” “Dat hoort zo niet!” “Hoe is dat toch mogelijk?” “Een kookplaat is heet, weet je dat nog niet?” “Een appel met een klein rot plekje smijt je toch niet in de vuilnisbak! Dat is verkwisting!” geven het kind het gevoel dat het klein, hulpeloos en dom is (aankweken van onwetendheid). “En mama kan weer wassen!” “Het geld groeit niet op onze rug!” “Jij speelt nooit met je zusje!” “Jij kunt nu eens nooit alleen spelen!” (aankweken van schuldgevoelens).
Door bij het kind subjectieve en emotioneel geladen begrippen als “goed” en “slecht” te koppelen aan zijn geringste daden, ontvluchten de ouders en opvoeders eigenlijk hun directe verantwoordelijkheid voor hetgeen ze van het kind willen. Het kind krijgt het gevoel dat er een autoriteit buiten zijn ouders en opvoeders is die bepaalt wat het moet doen, die de regels vastlegt waaraan het moet gehoorzamen. “Waarom moet ik altijd mijn speelgoed opruimen?” “Dat hoort zo, ieder braaf kind doet dat!” Voor het kind klinkt het als: “Ik kan er ook niets aan doen dat je je speelgoed moet opruimen. God, de boeman, de politie, het gerecht ... (vul maar in) wil het zo”. In het onderbewustzijn van het kind gaan zich patronen nestelen: “Er is ergens een instantie of een wezen dat mij in de gaten houdt en dat me zal straffen wanneer ik niet braaf ben!” Onwetendheid, angst en schuldgevoelens worden aangekweekt. Het hanteren van de begrippen goed en slecht om het gedrag van het kind te reguleren, werkt uitstekend, maar is manipulatief. Via een omweg, via een externe autoriteit (goed gedrag, goede manieren, de boeman, de politie, het gerecht, God ...) laat een ouder weten wat het kind moet doen. Zulke interactie tussen de ouder en het kind is niet eerlijk. Waarom ontloopt de ouder zijn verantwoordelijkheid, waarom haalt de ouder er iemand anders bij, waarom zegt de ouder niet rechtstreeks en op eigen gezag wat er van het kind verwacht wordt, waarom is de ouder niet gewoon assertief? “Ik wil dat je nu je speelgoed opruimt, of je nu zin hebt of niet!” is direct, klaar en duidelijk. Het houdt geen insinuatie in dat het kind zich stout, schuldig of onbemind moet voelen. Het vertelt het kind wie thuis de regels bepaalt en waar zijn grenzen liggen, hetgeen zijn opvoeding bovendien ten goede komt. Op die manier leert het kind dat er in het leven ook onaangename dingen moeten gedaan worden en dat assertiviteit aangenamer is dan manipuleren.
Kinderen opvoeden is ze begeleiden naar hun volwassenheid op een zodanige manier dat ze in staat zijn op eigen benen te staan en ze de harde werkelijkheid aankunnen.

Geen opmerkingen: