vrijdag 19 augustus 2011

De Chinese wereldbeschouwing I
In het Chinese denken vormen de hemel, de aarde en de mens de drie componenten van het heelal. Deze componenten hangen onderling nauw samen en worden door een allesomvattende wet geregeld. Alle verschijnselen van de macrokosmos hebben hun parallel in het fysieke, geestelijke en zedelijke leven van de microkosmos van de mensen. De wetten die gelden in de kosmos gelden eveneens binnen de menselijke maatschappij. Ze sturen de jaargetijden, ze laten de zon en de maan schijnen, ze laten de rivieren vloeien, ze laten goed en kwaad afwisselen, ze laten de arbeiders en de broodheren samenwerken … Wat in de hemel is, komt overeen met iets in de mens op aarde. Er is een harmonie tussen hemel, aarde en de mens. De hele kosmos is één geweldig mechanisme dat voortdurend bezig is met te veranderen. De beide oerkrachten yang en yin liggen aan de basis van al het bestaande en deze zijn ook de oorzaak van de onophoudelijke verandering van alle dingen. De bouwstenen van al het aardse, die eerder als fasen moeten worden beschouwd, zijn de vijf elementen: aarde, water, vuur, hout en metaal. Hout is het organische dat zich van binnen vormt, vuur is het opstijgende, metaal is het van buiten mechanisch gevormde, water is het naar beneden zinkende, aarde is de gemeenschappelijke moederbodem. Deze elementen staan in een kringloop van vernietiging: de aarde zuigt het water op, het water blust het vuur, het vuur smelt het metaal, het metaal snijdt het hout en het hout ploegt de aarde. Anderzijds brengen deze fasen elkaar voort: hout verwekt vuur, vuur verwekt aarde (als as), aarde verwekt metaal, metaal verwekt (als het smelt) water en water verwekt hout.

Yang is het mannelijke, actieve, verwekkende, scheppende, lichte beginsel. Yin is het vrouwelijke, passieve, ontvangende, opofferende, donkere beginsel. Yang en yin zijn de principes die elkaar aanvullen en geen tegengestelden die elkaar bestrijden. Zij lossen elkaar af en verwekken door hun samenwerking de verschijnselen in de kosmos. Zo verkrijgen we dag en nacht, de vier jaargetijden, leven en dood … Deze beide oerkrachten die hun macht in voortdurende afwisseling manifesteren in positief en negatief, kracht en stof, hemel en aarde, beweging en rust, hardheid en zachtheid, warmte en koude, goed en kwaad … zijn op hun beurt weer de beide delen van het Al-Ene, het steeds veranderende Zijnde. Het T’ai Chi (oerbegin) symbool toont het in elkaar grijpen en naast elkaar bestaan van yang (witte helft) en yin (zwarte helft) in het Al-Ene (buitenste cirkel). De figuur stelt de toestand van het universum voor op het ogenblik dat de positieve en de negatieve oerkrachten al uit elkaar zijn gegaan. Vóór deze toestand bestond de toestand van het niets-begin (wu chi), niet de toestand van het absolute niets zonder meer, maar eerder deze van het niets dat alles in zich heeft, maar zich nog niet heeft gemanifesteerd. Deze toestand vormt het noodzakelijk rustpunt tussen twee nieuwe werelden.

Geen opmerkingen: