woensdag 10 augustus 2011

Hindoeïsme 
Het hindoeïsme kent geen stichter. Het is in Vóór-Indië (India, Pakistan, en Bangladesh), het Ganges-continent, als vanzelf ontstaan en gegroeid als een inheems religieus-sociaal systeem in de periode zowat drieduizend tot duizend jaar voor Christus. Als “gegroeide” religie kent het hindoeïsme geen vast omlijnde dogmatiek, geen verplicht leerstelsel. Wel leren de Hindoes dat er ten alle tijde wijze mannen en goddelijke incarnaties zijn opgetreden om de waarheid te verkondigen, zoals Krishna, Mahatma Gandhi … Het hindoeïsme kent geen bindende geloofswetten. Het wordt aan eenieder overgelaten of hij een atheïst, een theïst of een pantheïst wil zijn, of hij Vishnoe (de beschermer) of Shiva (de vernietiger) als de bestuurder van het heelal beschouwt. Het handelen wordt niet onderworpen aan vaste voorschriften. Sommige Hindoes eten vlees, andere zijn vegetariër. Vele vereringsobjecten (heilige koeien, de heilige Ganges rivier, heilige plaatsen …) en een veelheid aan middelen zijn toegelaten om het heil te bereiken. De heilige geschriften van de Hindoes zijn de in het Sanskriet geschreven Veda’s (religieus-wijsgerige werken van bovenmenselijke oorsprong met verzen en hymnen over de schepping en de geschiedenis, veda = weten) en de Oepanishaden (waarin de veda’s worden uitgelegd, oepanishad = zitten naast).
Aan de basis van dit veelzijdig religieus systeem liggen bepaalde metafysische, sociale en ethische principes. De kosmos is zowel in het groot als in het klein een geordend systeem dat beheerst wordt door een wereldwet (dharma) die zich zowel in het fysische als in het zedelijke leven manifesteert. De wereld is eeuwig en vernieuwt zich voortdurend via vergaan en ontstaan. In het heelal bestaat er onder de levende wezens een hiërarchische orde van streng gescheiden soorten die ieder hun eigen capaciteiten en plichten hebben. Bij de mensen komt dit neer op verschillende klassen die zich onderscheiden door hetgeen hen is opgedragen en/of verboden.
De hoogste vertegenwoordigers van het mensengeslacht zijn de Brahmanen, de priesters en geleerden die zich met geestelijke dingen bezighouden zoals het onderwijzen van de veda’s. De tweede stand is die van de krijgers die de maatschappelijke orde moeten beschermen. Dan volgt de stand van degenen die zich toeleggen op de veeteelt, de akkerbouw, de handel en de nijverheid. De vierde stand omvat de dienaars van de mensen van de eerste drie standen, zoals degenen die de was doen, die dieren doden … De laagste groep is bevolkt met de paria’s, de “onaanraakbaren”, zoals straatvegers, wc-reinigers, dieven … Deze vijf standen zijn in een groot aantal onderafdelingen verdeeld hetgeen een kastensysteem oplevert van zo’n twee- tot drieduizend kasten waarbij eenieder een bepaalde functie te vervullen heeft binnen de maatschappij. Het kastenstelsel is de ruggegraat van het sociale leven van de Hindoes, het is voor hen een goddelijke schikking, het is een essentiële eigenschap van het hindoeïsme.
Hindoes baden in de Ganges
De enorme veelvuldigheid en trapsgewijze opeenvolging van de levende wezens, van de God Brahman (de eeuwige Algod), de andere goden, de bovenmenselijke wezens, het kastenstelsel van de mensen tot de dieren, de wormen, de insecten en de planten, hangt samen met de morele wereldorde van de Hindoes. Het lot van ieder afzonderlijk wezen is een noodzakelijk gevolg van de daden die het in een vroeger leven verrichtte (karma). Omdat aan elk bestaan de daden van een vorig leven ten grondslag liggen, kan er niet een begin van dit vergeldingsproces bestaan. Na iedere wereldondergang en een periode van wereldrust ontstaat een nieuwe wereld waarin het vergeldingsproces gewoon doorgaat. Alle levende wezens, met uitzondering van de eeuwige Algod, zijn onderworpen aan de zielsverhuizing (reïncarnatie) waarbij ze via een geleidelijke vervolmaking kunnen komen tot de verlossing (bevrijding uit de cyclus van wedergeboorten) en de eeuwige zaligheid.
Het hindoeïsme kent geen vast omlijnde dogmatiek, het verlangt van zijn aanhangers alleen maar het geloof aan een zedelijke wereldorde die zich steeds weer manifesteert door de nawerkende kracht van schuld en verdienste. De Hindoes krijgen in alle geloofszaken een enorme bewegingsvrijheid. Inwijdingsriten, offers en andere ceremoniën, gebruiken en opvattingen verschillen nogal eens van plaats tot plaats, van bevolkingsgroep tot bevolkingsgroep. Vele wegen naar het heil zijn naast elkaar mogelijk. Het hindoeïsme vertoont hierin een erg grote verdraagzaamheid zowel ten opzichte van de eigen aanhangers als ten opzichte van de leden van andere godsdiensten. Hindoes doen eigenlijk niet aan missionering.
Een gekleurd plekje (tilak, bindu) op het voorhoofd van een Hindoe man of vrouw is een religieus kenteken. De vorm en kleur variëren naar gelang de kaste, de religieuze sekte, de God die vereerd wordt …


Geen opmerkingen: